Amsterdam
1. Bodem en Grondgebied
1.1
Bodem
1.2 Grondgebied
2. Functies
2.1 Algemeen
2.2 Haven
2.3 Industrie en Dienstverlening
2.4 Rechtswezen, volsgezondheid en maatschappelijk
welzijn
2.5 Wetenschap en Onderwijs
2.6 Cultureel Leven
2.7 Recreatie en Toerisme
3. Stadsbeeld
3.1 Historische Ontwikkeling
3.2 Huidig aanzien
3.3 Groenvoorziening
3.4 Kerkelijke Bouwkunst
3.5 Wereldlijke Bouwkunst
3.6 Stadsvernieuwing en -ontwikkeling
4. Geschiedenis
4.1 Ontstaan
4.2 Opkomst
4.3 Einde van de middeleeuwen
4.4 De Gouden Eeuw
4.5 Verenigde Oost-Indische Compagnie
4.6 De 18e Eeuw
4.7 De 19e Eeuw
4.8 De 20e Eeuw tot na de Tweede Wereldoorlog
4.9 De Ontwikkelingen na 1945
Amsterdam, hoofdstad van Nederland, tevens naar inwonertal de grootste gemeente van het land, in de prov. Noord-Holland, 60km2 (incl. 43 km2 binnenwater), met 718.100 inw.
De gemeente bestaat uit Amsterdam, Amsterdam-Noord, Bos en Lommer, Buitenveldert, De Baarsjes, De Pijp, Driemond, Durgerdam, Geuzenveld-Slotermeer, Holysloot, Oost, Osdorp, Oud-West, Ransdorp, Rivierenbuurt, Sloten, Slotervaart/Overtoomse Veld, Watergraafsmeer, Westerpark, Zeeburg, Zuid, Zuidoost en Zunderdorp.
Amsterdam strekt zich uit ten zuiden en ten noorden van het IJ en ter weerszijden van de daarin eertijds uitmondende rivier de Amstel; rond de dam die deze vrije uitmonding reeds in 1275 afsloot en waaraan de stad haar naam (oorspronkelijk: Amstelredam, gelatiniseerd: Amstelodamum) ontleent, ligt de oudste kern van de stad. In het IJ monden thans uit: vanuit het zuiden het Amsterdam-Rijnkanaal, vanuit het noorden het Noord-Hollands Kanaal en vanuit het westen het Noordzeekanaal.
Amsterdamse Dam
1.1
Bodem
De bodem van Amsterdam bestaat in het algemeen uit lagen veen, klei en zand.
De bovenste laag wordt gevormd door laagveen van 3-4 m dikte. Hieronder volgen
lagen van zandhoudende klei en zuivere klei, waarna op een diepte van ca. 11
m beneden NAP de eerste zandlaag volgt, die 3 à 3,5 m dik is en voldoende draagkracht
bezit voor normale gebouwen van 4 à 5 bouwlagen. De paalfunderingen van deze
gebouwen rusten dan ook meestal op deze zandlaag. Onder deze laag volgt meestal
weer zandhoudende klei, waarna doorgaans op een diepte van ca. 18 à 19 m onder
NAP de tweede zandlaag volgt. Deze is aanzienlijk dikker en ook draagkrachtiger
dan de eerste en reikt met een dikte van 9 à 14 m tot een diepte van gemiddeld
30 m onder NAP. Op deze lagen rusten de paalfunderingen van hoge en andere zware
bouwwerken. Voor de aanleg van wegen en straten wordt over het vochtige en slappe
laagveen een laag zand gelegd van 11 à 4 m dikte.
1.2
Grondgebied
Het grondgebied van de gemeente Amsterdam is aan het eind van de 19de eeuw en
het begin der 20ste eeuw door annexatie van randgemeenten of delen daarvan sterk
uitgebreid. In 1896 werden delen van de randgemeenten Nieuwer-Amstel (thans
Amstelveen geheten), Sloten en
Diemen geannexeerd; in 1921 de rest
van Sloten, nogmaals delen van Diemen
en Nieuwer-Amstel, de gemeenten Watergraafsmeer, Buiksloot, Nieuwendam en Ransdorp
en gedeelten van Oostzaan, Zaandam
en Ouder-Amstel. In 1966 werden tijdelijk (voor twaalf jaar) delen van de toen
opgeheven gemeente Weesperkarspel (de Bijlmermeerpolder en het dorp Driemond)
aan Amsterdam toegevoegd; deze toevoeging werd in 1978 (na enige grenscorrecties)
definitief. Als gevolg van deze uitbreidingen bestaat de gemeente Amsterdam
thans uit een stedelijk gebied en een door woning- en wegenbouw, havenaanleg
en industrievestiging snel inkrimpend landelijk gedeelte. Door de uitbouw van
de zuidelijke woongebieden van Amsterdam en de snelle ontwikkeling van Amstelveen
en andere randgemeenten, is een stedelijke agglomeratie ontstaan met een inwonertal
van bijna 1 miljoen.
2.1 Algemeen
De economische betekenis van Amsterdam berust op de centrumfuncties die de stad
vervult, in de industriële en handelssector, maar vooral in de dienstverlening.
Een kwart van het aantal arbeidsplaatsen bevindt zich in de industrie, drievierde
in de zakelijke en maatschappelijke diensten (inclusief de overheid). Deze verhouding
lag in het verleden anders. Amsterdam dankte zijn aanvankelijke economische
bloei aan de haven en de daarmee verbonden handels-, overslag- en industriële
activiteiten. Rond het begin van de 20ste eeuw was de stad uitgegroeid tot het
belangrijkste industriële centrum van Nederland.
De kern hiervan werd gevormd door de scheepsbouw, scheepsreparatie, metaalnijverheid
en de productie van voedings- en genotmiddelen. Daarnaast was de groothandel
in tal van (tropische) producten van betekenis. Na 1945 betekende het wegvallen
van de handel met Indonesië een zware slag voor de met de haven verbonden bedrijvigheid.
Bovendien leidden de schaalvergroting in de distributie (grotere transportmiddelen,
ruimere afzetgebieden) en de daarmee gepaard gaande ruimtebehoefte voor stapel-
en opslagactiviteiten tot een trek van de voorraadfuncties in de groothandel
naar perifere vestigingspunten. Amsterdam bleef echter een internationaal centrum
voor de niet-voorraadhoudende groothandelsactiviteiten in grondstoffen, kapitaalgoederen,
elektronica, woninginrichting, textiel (confectiecentrum). De 'buitenwaartse
beweging' van economische activiteiten is voor een belangrijk deel opgevangen
aan de rand van de stad, waar op de knooppunten van spoorwegnet en wegenstelsel
belangrijke nevencentra tot stand kwamen: in de omgeving van het Amstelstation,
in Buitenveldert, bij het station Sloterdijk, de omgeving van de RAI, van station
Zuid/WTC, de Riekerpolder en in Zuidoost. Hier heeft de groeiende dienstensector
nieuwe vestigingsplaatsen gevonden. Toch is het aantal arbeidsplaatsen op het
grondgebied van Amsterdam gestaag gedaald, terwijl in de agglomeratie (Diemen,
Amstelveen, Purmerend,
Weesp, Haarlemmermeer) de werkgelegenheid
toenam (tot 1974; daarna viel onder invloed van de veranderde economische situatie
de groei weg). De spreiding van het wonen is hiervan een van de belangrijkste
oorzaken geweest; ook het inwonertal van Amsterdam liep terug, terwijl dat van
de regio toenam. Amsterdam is het 'hart' geworden van een stadsgewest, dat zich
ver over de traditionele gemeentegrenzen uitstrekt en waarvan de delen op elkaar
zijn aangewezen. In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt derhalve
het ruimtelijk-economisch beleid gericht op het bereiken van voldoende werkgelegenheid
ten behoeve van de bevolking en een harmonieuze ontwikkeling van stadshart,
stadsrand en daarbuiten gelegen groeikernen.
2.2
Haven
De Amsterdamse haven, na die van Rotterdam de tweede van het land, is zowel
zee- als binnenhaven. Concentreerde de havenfunctie zich eeuwenlang vnl. op
aanvoer en opslag, sinds de gereedkoming van het Noordzeekanaal
en het Amsterdam-Rijnkanaal (waardoor één samenhangend, aan zeezijde door sluizen
afgesloten en dus getijloos, vaargebied van IJmuiden
tot Wijk bij Duurstede ontstond) is Amsterdam steeds belangrijker geworden
als doorvoerhaven, m.n. voor bulkgoederen als ertsen, steenkool, aardolie, granen
en hout. Het havengebied ligt aan de westzijde van de stad. Het complex omvat
de in 1876 in gebruik genomen Houthaven, later vergroot met de Minerva- en de
Nieuwe Houthaven, voorts verder naar het westen toe resp. de Mercurius- en de
Vlothaven, de Coen-, de Petroleum- en de Jan van Riebeeckhaven met hun diverse
bekkens, de Westhaven met zijhavens en de Amerikahaven met als zijarm de Australië-
en de Aziëhaven. In het westen is de Afrikahaven geprojecteerd. Tussen de havenbekkens
zijn grote industrieterreinen aangelegd. Tussen de Westhaven en de Jan van Riebeeckhaven
ligt de Hemspoortunnel onder het Noordzeekanaal.
In het westelijk havengebied is nog plaats voor veel ruimte vragende bedrijven,
waarvoor de ligging aan diep vaarwater een gunstige vestigingsconditie is. In
1996 deden 5152 zeeschepen de Amsterdamse haven aan.
2.3
Industrie en dienstverlening
De industriële werkgelegenheid in Amsterdam is veranderd als gevolg van een
groeiende ruimtebehoefte, veroorzaakt door technologische en economische vernieuwing.
Hierdoor werd spreiding over een groter gebied noodzakelijk. Op het Amsterdamse
grondgebied kwamen o.a. tot ontplooiing: elektrotechnische, grafische, chemische
en transportmiddelenindustrie (scheepsbouw, vliegtuigen, auto's). Onder invloed
van internationale en nationale ontwikkelingen stonden ook in Amsterdam belangrijke
industriële sectoren onder zware druk, zoals de scheepsbouw, de machine- en
motorenbouw en de voedings- en genotmiddelenindustrie. Veel van deze traditionele
industrie is inmiddels verdwenen. Sinds 1945 is een veelzijdig pakket activiteiten
in de sfeer van de zakelijke dienstverlening tot ontwikkeling gekomen. Door
instellingen als De Nederlandsche Bank, de Effectenbeurs (AEX), de Geldmarkt
en de Assurantiebeurs zijn de activiteiten van het bankbedrijf sterk gegroeid.
Met zijn vele hoofdkantoren van grote Nederlandse
banken en vestigingen van buitenlandse banken is Amsterdam een financieel centrum
op Europees niveau. Ook de overige zakelijke dienstverlening is op een dergelijke
wijze in Amsterdam gebundeld (reclame, bouw- en projectbegeleiding, computerservice,
architecten, organisatie-adviesbureaus e.d.). Het tentoonstellings- en congreswezen
beschikt in het RAI-complex over grote expositiehallen en een modern vergadercentrum.
In Amsterdam zijn tevens de redacties van een aantal landelijke dag- en weekbladen
gevestigd, alsmede een groot aantal uitgeverijen. De luchthaven trekt een grote
scala van bedrijven aan, niet alleen op het terrein van Schiphol,
maar langs de gehele zuidelijke stadsrand. Luchthavenoriëntatie is een belangrijke
vestigingsplaatsvoorwaarde geworden voor de steeds meer internationaal georiënteerde
activiteiten in handel en overige dienstverlening. De grote stroom van Nederlandse
en buitenlandse bezoekers maakt het toerisme tot een van de pijlers van de Amsterdamse
economie; horecabedrijven, winkels, reisbureaus, diamanthandel, grafische industrie
e.a. ondervinden er een belangrijke stimulans door. De veelzijdige culturele
sector is mede de voedingsbodem waarop economische activiteiten als reclame,
uitgeverijen e.d. kunnen floreren en daardoor mede een belangrijke bron van
werkgelegenheid. Amsterdam is er aldus in geslaagd een veelzijdig pakket 'centrumgebonden'
bedrijvigheid te ontwikkelen. Op een aantal punten is de toekomst echter onzeker.
Zorgen geeft de positie van het kernwinkelapparaat in de binnenstad: de concurrentie
van goed met de auto bereikbare nieuwe winkelcentra, zoals de in Noord en Zuidoost
gelegen, groots opgezette winkelcentra buiten de stad, doet zich geducht voelen.
Ook de positie van de winkels in de oude stadswijken, waar de bevolking sterk
in omvang terugloopt, is precair. Datzelfde geldt voor veel niet-verzorgende
kleine bedrijven in de stadsvernieuwingsgebieden, die veelal slecht zijn gehuisvest
en kampen met bereikbaarheidsproblemen. In het vroeger zo gevarieerde en levenskrachtige
midden- en kleinbedrijf is hierdoor een snel proces van 'koude sanering' in
gang gezet, waaraan voorlopig nog geen eind lijkt te zijn gekomen. De hoofdstadfunctie
van Amsterdam is in zoverre uitzonderlijk dat het landsbestuur en de buitenlandse
vertegenwoordigingen op ambassadeniveau er niet zetelen. Wel hebben meer dan
dertig landen er een consulaat (veelal consulaat-generaal).
2.4
Rechtswezen, volksgezondheid en maatschappelijk welzijn
Amsterdam is zetel van een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank en een
kantongerecht; voorts van een Raad van Beroep/Ambtenarengerecht en van de fiscale
Tariefcommissie. Amsterdam heeft twee academische ziekenhuizen en tien algemene
ziekenhuizen. De gemeente telt vier begraafplaatsen en een crematorium (in 1971
geopend; daarnaast is het uit 1914 daterende crematorium Westerveld in de gem.
Velsen ook voor Amsterdam nog steeds
van belang).
2.5
Wetenschap en onderwijs
Op het gebied van de wetenschapsbeoefening telt Amsterdam vele instellingen.
Naast de beide universiteiten (de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit)
zijn o.m. te noemen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, het
Koninklijk Instituut voor de Tropen, het Koninklijk Zoölogisch Genootschap 'Natura
Artis Magistra', het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, het Mathematisch
Centrum en diverse zich vooral op industriële research toeleggende instituten.
Daarnaast zijn er vijf hogescholen, t.w. de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
(sinds juni 1997 in een nieuw gebouw van T. Koolhaas, waarin o.a. opgenomen
de Theaterschool (met o.a. de Nationale Balletacademie). De eveneens tot deze
hogeschool behorende Academies voor Beeldende Vorming en Bouwkunst, de Nederlandse
Film en Televisie Academie en het Sweelinck Conservatorium hebben elk een eigen
lokatie. Voorts zijn er de Gerrit Rietveld Academie, de Hogeschool van Amsterdam,
de Hogeschool voor Economische Studies Amsterdam (HES) en de Hogeschool IPABO
Amsterdam/Alkmaar.
2.6 Cultureel
leven
De toonaangevende positie van Amsterdam in het Nederlandse
culturele leven manifesteert zich behalve op wetenschappelijk gebied vooral
ook op het gebied van de kunsten. Als muziekcentrum kreeg Amsterdam in de eerste
helft van de 20ste eeuw internationale reputatie door het Koninklijk Concertgebouworkest
(Concertgebouw, 1888); de stad is tevens zetel van diverse andere grotere en
kleinere ensembles, w.o. het Nederlands Philharmonisch Orkest (sedert 1987 vaste
bespeler van de Beurs van Berlage, 1903) en voorts van een aantal zangkoren
(Toonkunstkoor, Nederlands Kamerkoor). De Nederlandse Opera en Het Nationale
Ballet zijn de vaste bespelers van het Muziektheater. Het theaterleven speelt
zich af in diverse grotere en kleinere zalen, zoals de Stadsschouwburg, theater
Carré, het complex theaterzalen in de Nes, de Westergasfabriek, Paradiso, en
wordt verzorgd door een veelheid van groepen, waarvan er verscheidene in de
hoofdstad hun thuishaven hebben. Ook op het gebied van het cabaret heeft Amsterdam
een traditie (Nieuwe de la Mar theater, Kleine Komedie). Amsterdam huisvest
ca. 35 musea van uiteenlopende aard en grootte. Onder meer behoren daartoe het
Rijksmuseum, de drie gemeentemusea, te weten: het Stedelijk Museum (met vnl.
kunst na 1850), het Amsterdams Historisch Museum, het Bijbels Museum en het
Museum Willet Holthuysen; voorts het Rijksmuseum Vincent van Gogh, het Nederlands
Scheepvaartmuseum, het Tropenmuseum (met een rijke verzameling etnografica en
kunstuitingen van natuurvolken), het Joods Historisch Museum, het Allard Pierson
Museum (met o.m. Griekse en Romeinse oudheden), het Theatermuseum (documenten
en voorwerpen betreffende het oude en moderne theater), het Nederlands Filmmuseum
en het Verzetsmuseum Amsterdam. Het voormalige Museum Fodor biedt sedert 1994
onderdak aan het Nederlands Vormgevingsinstituut. In 1997 verrees boven de IJ-tunnel
het new Metropolis science and technology center van Renzo Piano. Daarnaast
bevinden er zich, voornamelijk in het centrum van de stad, talrijke galerieën
met werk van hedendaagse kunstenaars uit binnen- en buitenland. De stad herbergt
tal van bibliotheken: naast die van de beide Universiteiten, die van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen en die van de diverse musea zijn o.m.
te noemen de Bibliotheca Rosenthaliana (vnl. Judaica), de bibliotheken van het
Koninklijk Instituut voor de Tropen en van het Internationaal Instituut voor
Sociale Geschiedenis (na het Marx-Engels-Instituut te Moskou de grootste verzameling
over de geschiedenis van het socialisme), de Economische-Historische Bibliotheek,
de Bibliotheek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, de Bibliotheek
van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels en de Typografische
bibliotheek van de Lettergieterij 'Amsterdam'. Belangrijk voor een zeer groot
publiek is de Openbare Bibliotheek en Leeszaal met filialen door de gehele stad.
Het Maison Descartes (Institut Français des Pays-Bas), The British Council,
het Goethe-Instituut en het Vlaams Cultureel Centrum hebben gespecialiseerde
bibliotheken over resp. de Franse, Engelse (Britse), Duitse en Vlaamse cultuurgebieden;
er is ook een aparte Amerikaanse bibliotheek.
2.7
Recreatie en toerisme
Behalve het bijna 900 ha grote Amsterdamse Bos met zijn vele mogelijkheden en
het aangrenzende Nieuwe Meer (watersport), trekken ook de grotere parken, zoals
het Vondel-, Amstel-, Beatrix-, Rembrandt- Sloter- (met op de Sloterplas watersportmogelijkheden),
en Flevopark, het Gaasperplaspark met de Gaasperplas in Zuidoost, het recreatiegebied
Spaarnwoude en de dierentuin Artis, veel (dag)recreanten. Belangrijk voor Amsterdam
zijn ook de natuurgebieden van Het Gooi (o.m. de terreinen van de Stichting
het Gooisch Natuurreservaat), de badplaatsen aan de Noordzeekust
(m.n. Zandvoort), de duinstrook
tussen Noordwijk en IJmuiden
(de zgn. waterleidingduinen, voor wandelaars opengesteld) en het Nationale Park
De Kennemerduinen, de plassengebieden in de omgeving (Westeinder,
Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen) en het IJ- en Gooimeer.
Binnen de gemeentegrenzen ligt een aantal volkstuincomplexen. Verspreid over
de gemeente liggen een groot aantal sportterreinen en openluchtzwembaden. Er
is een kunstijsbaan en er zijn twee stadions: het Olympisch Stadion (gebouwd
voor de Spelen van 1928) en de Amsterdam ArenA, er zijn verscheidene sporthallen.
Voorts zijn er talrijke theater- en concertzalen, musea e.d. en een groot aantal
bioscopen (waarvan vele met diverse zalen). Het toeristenverkeer is zeer omvangrijk
en wordt m.n. aangetrokken door de historische binnenstad.
Amsterdam 16e eeuw
3.1 Historische
ontwikkeling
De oudste kern van Amsterdam ontstond aan weerszijden van dat deel van de Amstel
dat na de aanleg van de 'Dam' (vóór 1275 voltooid) in open verbinding met het
IJ bleef. Dit deel van de Amstel vormde de oudste haven (het huidige Damrak
is er een restant van). In 1342 werden de Oude en Nieuwe Zijds Voorburgwal gegraven
als verdedigingsgrachten. Reeds in de loop van de 15de eeuw noopte de groeiende
betekenis van Amsterdam als handelsstad tot een vergroting en werd een wijdere
grachtengordel gegraven (Singel, Kloveniersburgwal en Gelderse Kade). Eind 16de
eeuw volgde wederom een verlegging van de stadsgrenzen, waardoor deze kwamen
te liggen langs Singel-Reguliersdwarsstraat-Amstelstraat-Rapenburgerstraat.
In 1612 werd besloten tot het grote uitbreidingsplan. Stadstimmerman Hendrick
Jacobsz. Staets en landmeter Lucas Jansz. Sinck ontwierpen de concentrische
grachtengordels (Heren-, Keizers- en Prinsengracht). Het plan (met de Buitensingelgracht
als begrenzing) werd in de loop van de 17de eeuw uitgevoerd en gaf, met de voortzetting
van de grachten aan de overzijde van de Amstel (Nieuwe Heren-, Nieuwe Keizers-
en Nieuwe Prinsengracht), aan de stad haar unieke halfcirkelvormige plattegrond.
De vanuit het centrum de grachten snijdende radiaalstraten eindigden buiten
de toenmalige stadspoorten (bij Haarlemmerplein, Leidseplein, Frederiksplein,
Weesperplein) in pleinen die als 'wagenpleinen' dienden (rijdend verkeer had
in sommige perioden van de Amsterdamse geschiedenis geen toegang tot de stad).
De halfcirkelvormige stad bleek, mede door de economische stagnatie in de 18de
eeuw, tot in de 19de eeuw voldoende ruimte te bieden. Eerst in de tweede helft
van de 19de eeuw werden, als gevolg van de economische opbloei en de daarmee
samenhangende bevolkingsaanwas, buiten de Buitensingelgracht (Nassau-, Stadhouders-
en Mauritskade) nieuwe volkswijken gebouwd: in het zuiden de wijk bekend als
'De Pijp', in het westen de Kinker- en de Staatsliedenbuurt en in het oosten
de Dapper- en de Indische buurt. Een diepe ingreep in de structuur van de stad
betekende de aanleg van de spoorwegen en vooral de bouw van het Centraal Station
(1881-1889), destijds sterk bekritiseerd wegens de afsluiting van het open havenfront;
hierdoor bleef de oude stad echter onaangetast en werd zij niet doorsneden door
spoorlijnen zoals vele andere grote steden. Een nieuwe uitbreiding, grotendeels
van arbeiderswijken, kreeg de stad vooral door de impuls van de Woningwet van
1901. Na de Eerste Wereldoorlog werd Berlages uitbreidingsplan-Zuid uitgevoerd
en werden ook de Indische Buurt en Amsterdam-West verder uitgebouwd. Tevens
ontstonden de tuindorpen Watergraafsmeer en Oostzaan.
Ten zuiden van het Vondelpark ontstond in de jaren twintig en dertig een nieuwe
wijk voor de middenklasse. In 1936 werd het 'Algemeen Uitbreidingsplan' (AUP),
opgesteld door de Dienst Stadsontwikkeling, C. van Eesteren en Th.K. van Lohuizen,
aangenomen, dat mondiaal een voorbeeldfunctie zou hebben voor moderne stedenbouw
en dat geheel was opgesteld volgens de ideeën van CIAM (Congrès Internationaux
d'Architecture Moderne). Kenmerkend is vooral de rationele opzet waarbij de
functies (zoals wonen, werken, recreatie, verkeer) strikt van elkaar werden
gescheiden, en waarbij de woonblokken in stroken achter elkaar werden geplaatst
opdat iedere woning evenveel daglicht kreeg, en ieder woonblok evenveel groen.
Het AUP omvatte grote uitbreidingen naar het westen (Bos en Lommer, Slotermeer,
Slotervaart, Geuzenveld, Osdorp, Overtoomseveld), naar het zuiden (Buitenveldert)
en in het noorden. De uitvoering vond voor het overgrote deel pas plaats na
de Tweede Wereldoorlog. In de jaren vijftig en zestig werden daarnaast nieuwe
uitbreidingsplannen gemaakt en uitgevoerd, zoals in Amsterdam Noord (Buikslotermeer,
1963-1968, stedenbouwkundig plan van F.J. van Gool, en Molenwijk). Verreweg
de grootste naoorlogse uitbreiding is de Bijlmermeer (1968 vv.), sinds 1985
Amsterdam Zuidoost geheten. Hier zijn alle naoorlogse stromingen in de stedenbouw
af te lezen. De eerste gebieden in de Bijlmermeer zijn nog duidelijke varianten
van de moderne stedenbouw van Van Eesteren met strikte functiescheiding, en
'lucht, licht en ruimte' voor alle bewoners; in later gebouwde gedeelten werd
zowel de functiescheiding als de strokenbouw minder stringent toegepast en werd
zelfs teruggekeerd naar het 19de-eeuwse idee van gesloten bouwblokken (Venserpolder,
1979-1983, stedenbouwkundig plan van C. Weeber), en naar een intensieve vermenging
van wonen en werken (in winkel- en kantorencentrum Amsterdamse Poort, 1979-1988).
Begin jaren tachtig verrees in Amsterdam Noord op het terrein van de voormalige
ADM een wijkje waarbij de strokenbouw in ere werd hersteld, zij het afgewisseld
met - in de jaren tachtig in zwang gekomen - stadsvilla's: blokvormige luxe-appartementsgebouwen
(1980-1988, stedenbouwkundig ontwerp Office for Metropolitan Architecture, Rem
Koolhaas).
3.2
Huidig aanzien
Het centrum van Amsterdam, dwz. het binnen de Buitensingelgracht (Nassau-, Stadhouders-
en Mauritskade) gelegen deel van de stad, is vanwege de gave concentrische halfcirkelvorm
een uniek monument van historische stedenbouwkunst. Het oudste deel is het gebied
ter weerszijden van het Damrak (Warmoesstraat, Zeedijk en Nieuwendijk met hun
resp. zijstraten). De in de 17de eeuw gegraven Heren-, Keizers- en Prinsengracht
maken met de vnl. in dezelfde eeuw aan weerszijden ervan verrezen fraaie woon-
en pakhuizen de glorie uit van het oude Amsterdam. Hoewel als individuele bouwwerken
uitgevoerd, vormden zij niettemin een zeer harmonieus geheel. Doordat de concentrische
grachten gekruist worden door van het centrum naar de periferie uitwaaierende
radiaalgrachten, is de binnenstad verdeeld in ca. 90 kleine eilanden, onderling
verbonden door ca. 400 stenen bruggen (in de gehele stad: ruim 600). Het gebied
binnen de grachtengordel, dat een oppervlakte van ca. 8 km2 beslaat, telt ca.
7000 beschermde monumenten van bouwkunst. In het westen ligt tussen de Prinsen-
en de Singelgracht de Jordaan, getraceerd op het patroon van de voormalige sloten
en paden, met woningen oorspronkelijk gebouwd voor de kleine burgerij en handwerkslieden.
Eveneens tot het in de 17de eeuw met een nieuwe ring van bastions omgeven deel
van de stad behoren aan de IJ-zijde in het westen het Bickers-, het Realen-
en het Prinseneiland, in het oosten de eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg;
op beide eilandengroepen lagen in de bloeitijd (17de eeuw) de werven en pakhuizen
(o.a. die van de Oost-Indische Compagnie). De uit de 19de eeuw daterende stadsuitbreidingen,
m.n. de volkswijken uit die periode (De Pijp, de Kinker- en Staatsliedenbuurt,
de Dapper- en Indische buurt), voldoen niet aan de huidige stedenbouwkundige,
woontechnische en sociale maatstaven en zijn of worden dan ook gerehabiliteerd.
De in de 20ste eeuw tot stand gekomen uitbreidingen (naar het westen, zuiden,
zuidoosten en noorden) getuigen van aandacht niet meer alleen voor het wonen,
maar ook voor verkeer en recreatie.
3.3
Groenvoorziening
In het centrum van de stad (binnen de Buitensingelgracht) staan langs de grachten
en elders in totaal 40!000 à 50!000 bomen (vnl. iepen, maar ook linden en platanen),
doch er zijn vrijwel geen openbare plantsoenen en als enige park is er het Wertheimpark
(met ernaast de ook voor het publiek toegankelijke Hortus Botanicus); ook Artis
ligt in het stadsdeel binnen de Buitensingelgracht. Buiten dit gebied is het
parkareaal omvangrijker. Direct buiten de gracht liggen het Ooster-, Sarphati-,
Vondel- en Westerpark, meer naar de periferie toe het Flevo-, Prins Bernhard-,
Juliana-, Martin Luther King-, Amstel-, Gijsbrecht van Aemstel-, Beatrix-, Rembrandt-,
Erasmus- en Sloterpark; voorts in het zuidoosten het Bijlmerpark en ten noorden
van het IJ het Florapark en het W.H. Vliegenbos. In totaal beslaat het parkareaal
van de gemeente 796 ha (excl. het Amsterdamse Bos, dat grotendeels buiten de
gemeentegrenzen ligt, maar wel eigendom is van de gem. Amsterdam).
3.4 Kerkelijke
bouwkunst
De hervormde Oude of Sint-Nicolaaskerk is kort na 1334 gebouwd als driebeukige
hallenkerk, die in de 15de eeuw min of meer het karakter kreeg van een kruiskerk
in basilicavorm. In 1553 werd aan de noordzijde de weidse O.L. Vrouwekapel toegevoegd.
De toren werd in 1564-1565 verhoogd en van de nog bestaande renaissancebekroning
voorzien. De glasvensters van de O.L. Vrouwekapel (1555), door Pieter Dirxsz
Crabeth en de Antwerpenaar Digman, zijn belangrijk, evenals de koorbanken (midden
16de eeuw), het koorhek (1650), de preekstoel (ca. 1640), het orgel (1724) en
een aantal graftekens door Hendrick de Keyser en Rombout Verhulst. De hervormde
Nieuwe of Sint-Catherinakerk aan de Dam verrees tussen ca. 1490 en ca. 1540
in slanke, laat-gotische vormen. Het koperen koorhek op marmeren voet (ca. 1650)
is te danken aan de beide Lutma's, vader en zoon. De weelderige preekstoel werd
in 1647-1649 gesneden door Albert Vinckenbrinck; de orgelkast is ontworpen door
Jacob van Campen; het marmeren grafmonument van Michiel de Ruyter (1681) in
het koor is een werk van Rombout Verhulst. In deze kerk vindt de inhuldigingsplechtigheid
van de Koning(in) der Nederlanden plaats. In 1959 werd begonnen met een algehele
restauratie, die in 1980 afgesloten werd, waarna het gebouw een multiculturele
functie kreeg. De Begijnhofkerk (Engelse Presbyteriaanse Gemeente) is in oorsprong
laat-gotisch. De Zuiderkerk (als kerk niet meer in gebruik) werd als eerste
in Amsterdam na de Hervorming gebouwd (1603-1611) door Hendrick de Keyser. Haar
met zuilen versierde toren is in 1614 voltooid. Ook de Westerkerk (1620-1631)
is van Hendrick de Keyser; de toren kwam in 1638 klaar. Zij heeft evenals de
Zuiderkerk een oost- en een westtransept in een driebeukig schip. Het orgel
heeft door Gerard de Lairesse beschilderde luiken. De kerk werd in de jaren
tachtig gerestaureerd. Vermeld dienen nog de Noorderkerk (1620-1623) van De
Keyser of Hendrick Staets en de ronde Lutherse kerk aan het Singel, in 1668-1671
gebouwd door Adr. Dortsman; na een brand in 1822 werd zij in de oude vorm herbouwd
(thans als congres- en concertcentrum in gebruik). Van de rooms-katholieke kerken
worden nog genoemd: de schuilkerk van de H. Nicolaas (O.L. Heer op Solder, 1663;
thans Museum Amstelkring) met barok hoogaltaar en aankleding; de schuilkerk
van de H.H. Johannes en Ursula (1671) in het Begijnhof; de kerk van de H. Antonius
van Padua (Mozes en Aäron; 1837-1841) een classicistisch bouwwerk van W. Suys
Sr. met barokke altaren van rond 1700; de neobarokke Sint-Nicolaas (1887) door
A. Bleys en de door dr. P.J.H. Cuypers gebouwde H. Hartkerk (Vondelkerk; 1878),
sedert de jaren tachtig als kantoor in gebruik. In de buitenwijken bevindt zich
een aantal na 1950 gebouwde moderne kerken, w.o. de H. Opstandingskerk (de zgn.
Kolenkit; niet meer als zodanig in gebruik) aan het Bos en Lommerplein, gebouwd
door M.F. Duintjer. De stad bezit verder een drietal monumentale synagogen:
de Grote Synagoge (1670-1671) door Daniël Stalpaert, de Portugese (1671-1675)
door Elias Bouman en de Nieuwe Synagoge (1752) door G.F. Maybaum. In de gerestaureerde
Grote en Nieuwe Synagoge is sinds 1987 het Joods Historisch Museum gevestigd.
Aan het Europaplein ligt het Progressief Liberaal Joodse Centrum (1966) van
L.P.H. Waterman.
3.5
Wereldlijke bouwkunst
Van de middeleeuwse architectuur, die zich bediende van hout en van rode baksteen
met versieringen van Bentheimer zandsteen, is vrijwel niets meer over. Uit de
tijd van de eerste ommuring (1481) stammen nog de St. Anthoniespoort (Waag),
de Schreierstoren en de Munttoren. Het voornaamste monument is zonder twijfel
het voormalige stadhuis, thans Koninklijk Paleis, op de Dam, begonnen in 1648
door Jacob van Campen; na moeilijkheden werd hij in 1654 vervangen door Daniël
Stalpaert, die het in 1665 voltooide. Het beeldhouwwerk is van de Zuid-Nederlanders
Artus Quellijn, Rombout Verhulst e.a. Aan de inwendige decoratie werkte een
ploeg vooraanstaande schilders uit die tijd mee. Het is mede om het interieur
een belangrijk product van het Noord-Nederlandse classicisme. Belangrijke gebouwen
zijn voorts het voormalige Burgerweeshuis, gesticht rond 1524 (thans na een
grondige restauratie huisvesting van het Amsterdams Historisch Museum), het
Prinsenhof (1606-1640; tot 1987 in gebruik als stadhuis) en het Maagdenhuis
(1783-1787, A. v.d. Hart; sinds 1961 behorend aan de Universiteit van Amsterdam);
de Magere Brug over de Amstel werd ca. 1930 herbouwd in zijn 17de-eeuwse vorm.
Het monumentale aspect van Amsterdam wordt goeddeels bepaald door de talrijke
17de- en 18de-eeuwse woonhuizen langs de grachten en elders, waaronder veel
classicistisch werk van Philips Vingboons en Justus Vingboons. Vermeldenswaard
zijn o.a. de panden aan de zgn. Bocht van de Herengracht tussen de Leidsestraat
en de Nieuwe Spiegelstraat (nr. 436-464) en, eveneens op de Herengracht, de
nummers 72, 168, 364-370 en 476; voorts op de Keizersgracht nr. 123, 177, 401
en 406, op de Prinsengracht nr. 2 en 4 en op de Kloveniersburgwal het Trippenhuis
(1660-1664; Justus Vingboons). Ook de vele pakhuizen zijn een bezienswaardigheid,
evenals 's Lands Zeemagazijn (1656; Daniël Stalpaert), thans in gebruik als
scheepvaartmuseum. Tot de bouwwerken uit de nieuwere tijd behoren het voormalige
Raadhuis van Nieuwer-Amstel (thans Gemeente Archief, 1892), het Amstelhotel
(C. Outshoorn, 1855-1867), het American hotel (C.A.A. Steinigeweg, 1881; verbouwd
door W. Kromhout en H.G. Jansen, 1898-1902), het Rijksmuseum (P.J.H. Cuypers,
1876-1885), het Centraal Station (P.J.H. Cuypers i.s.m. A.L. van Gendt, 1881-1889),
de Beurs (Hendrik Petrus Berlage, 1899-1903; ontwierp tevens de Berlagebrug
over de Amstel); de architectuur van de Amsterdamse School, waarvan het Scheepvaarthuis
(J.M. van der Mey e.a., 1911-1916), de woningbouw in de Spaarndammerbuurt (M.
de Klerk, 1913-1920) en de woningen en winkels aan de P.L. Takstraat e.o. (P.L.
Kramer en M. de Klerk, 1919-1922) de meest sprekende voorbeelden zijn; het gebouw
van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (K.P.C. de Bazel, 1919-1926), het Tuschinski-theater
(H.L. de Jong, 1918-1921), het Stadion (J. Wils, 1928), de Eerste Openluchtschool
voor het gezonde kind (J. Duiker, B. Bijvoet, 1927-1930), de Wolkenkrabber (J.F.
Staal, 1929-1931), de Apollohal (A. Boeken, 1931-1934) en het gebouw van de
Sociale Verzekeringsbank (D. Roosenburg, 1937-1939). Van de bouwwerken van na
de Tweede Wereldoorlog dienen genoemd het Burgerweeshuis (Aldo Ernest van Eyck,
1955-1960), het Havengebouw (Willem Marinus Dudok en R.M.H. Magnée, 1957-1965),
het RAI-complex (A. Bodon, 1961-1969 en A. Bodon i.s.m. J.H. Ploeger en J.N.B.
Enserink, 1977-1981), de Nederlandsche Bank (M.F. Duintjer, 1957, 1960-1968),
woon- en kantoorpand Singel 428 (A. Cahen, i.s.m. J.P. Girod en J. Koning, 1964-1970),
het Confectiecentrum (Huig Aart Maaskant, 1967-1968, 1978), het Rijksmuseum
Vincent van Gogh (G.Th. Rietveld, J.H.F. van Dillen en J. van Tricht, 1963-1973),
de Willemsparkschool (H. Hertzberger, 1980-1983), woongebouw het Pentagon (Th.J.J.
Bosch, 1975-1983), de Letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam (Th.J.J.
Bosch, 1976-1984), station Sloterdijk (Harry Reijnders, 1983-1986), het hoofdkantoor
van de NMB in Amsterdam-Zuidoost (A. Alberts, 1979-1986) en het stadhuis-muziektheater
(H. Holzbauer en Cees Dam, 1967, 1979-1987). Evenwijdig aan de spoorlijn Amsterdam
Zuid-WTC - Amsterdam Rai ontstaat een hoogwaardig kantorenwijk (de Zuidas) waarin
veel hoofdkantoren van grote bedrijven worden of zijn gevestigd.
3.6
Stadsvernieuwing en -ontwikkeling
Het accent van de volkshuisvesting in Amsterdam lag tot het eind van de jaren
zestig geheel op de nieuwbouw in de tuinsteden. De oudere woonwijken in Amsterdam
werden min of meer bewust verwaarloosd, omdat deze t.z.t. plaats zouden maken
voor een uitbreiding van de 'City-functies'. Eind jaren zestig ontstond echter
onder de bewoners van oude wijken een sterk verzet, met als gevolg dat het beleid
langzamerhand werd gewijzigd. In resp. 1969 en 1979 aanvaardde de gemeenteraad
de Eerste en Tweede Nota Stadsvernieuwing, die zich richtten op de rehabilitatie,
reconstructie en tijdelijke verbetering van woongebieden. In 1977 werden, met
de ontwerp-raamnota Stadsvernieuwing, elf oude en 19de-eeuwse wijken tot stadsvernieuwingsgebied
verklaard, met het oog op de versterking van de woonfunctie. Vanaf de jaren
tachtig zijn de oude delen van de stad op grote schaal vernieuwd. De nieuwe
wijk IJburg, in het IJmeer, moet ca. 45!000 inwoners gaan tellen.
4.1
Ontstaan
Amsterdam ontleent zijn naam aan de dam met sluizen, vermoedelijk ca. 1270 in
de Amstel gelegd ter beveiliging van Amstelland tegen het opdringende IJ-water.
De mond van de Amstel werd daardoor een natuurlijke haven die, samen met het
in 1275 door graaf Floris V aan 'de lieden wonende te Aemstelledamme' verleende
privilege van tolvrijheid door Holland, de eerste ontwikkeling van de handel
in de hand gewerkt heeft. Het is aan te nemen dat de beide rivieroevers bij
de dam tegelijkertijd zijn bebouwd, want de misleidende namen Oude en Nieuwe
Zijde zijn pas na het midden van de 15de eeuw ontstaan.
4.2
Opkomst
Met de verkrijging, ca. 1300, van stadsrecht begon de opkomst van Amsterdam.
De vestiging aldaar in of vóór 1323 van de tol voor de invoer van het Hamburgse
bier in Holland is oorzaak geweest van de Amsterdamse vrachtvaart op Hamburg.
Langzamerhand werd deze met enige eigen handel verbonden als tussenhandel in
het verkeer van het Oostzeegebied met Vlaanderen. Dit leidde ertoe dat de Amsterdammers
o.a. het 'Oosterse' graan ook naar hun eigen stad aanvoerden en daar opsloegen.
Zo werd Amsterdam reeds in de 15de eeuw de korenschuur voor de Noordelijke Nederlanden
en de grootste koopstad van Holland. Voor de oudere handelssteden aan de Zuiderzee
werd Amsterdam een zware concurrent. Uitvloeisel daarvan waren de twisten met
Deventer over de Katertol, die op de IJssel werd geheven. Deze conflicten bewijzen
het grote belang dat Amsterdam ook had bij de handel via de genoemde rivier
met het Rijnland. In de lijn van de opkomst van Amsterdam als handelsstad valt
de befaamde gebeurtenis van 1345, het Mirakel van Amsterdam geheten. In 1347
werd ter plaatse in de Kalverstraat waar het wonder van de in het vuur geworpen
doch niet verbrande H. Hostie was geschied, de kapel Terheylighen Stede gesticht.
Na een bedevaart naar deze kapel genas de Rooms-koning, later keizer, Maximiliaan
van een ziekte. Uit dankbaarheid schonk hij in 1489 aan de stad het recht de
keizerskroon boven het wapenschild te plaatsen. Door het beroemde handvest van
graaf Albrecht van 1400 heeft zich in steeds sterkere mate de aristocratisch-oligarchische
regeringsvorm van Amsterdam ontwikkeld, die de grote oppermacht van de vier
burgemeesters verklaart welke in de tijd van de Republiek het Amsterdamse regeringsstelsel
karakteriseerde. Door het raadplegen in belangrijke aangelegenheden van de aanzienlijkste
burgers ontstond, waarschijnlijk al vóór 1416 (het jaar waarin voor het eerst
in de stukken sprake is van de 'vroetscippe') de Vroedschap, welk college in
1477 van Maria van Bourgondië het recht verkreeg om jaarlijks de nominatie op
te maken waaruit door de stadhouder de schepenen, die de rechtspraak uitoefenden,
werden benoemd. Om de stedelijke administratieve bezigheden te huisvesten, werd
ca. 1395 op de Dam een raadhuisje gebouwd, dat in 1652 is vervangen door de
(toen nog niet voltooide) nog bestaande schepping van Jacob van Campen (thans
Koninklijk Paleis).
4.3
Einde van de middeleeuwen
Door de uitbreiding van de stad na de grote stadsbrand van 1421 heeft zij reeds
in 1425 de gedaante gekregen die ons door de schilderijkaart van Corn. Anthoniszn.
van 1538 vertrouwd is. Amsterdam telde in 1538 ca. 30!000 inwoners, dus meer
dan enige andere Noord-Nederlandse
stad. De bevolkingsaanwas heeft de bisschop van Utrecht
in 1408 genoopt de parochie in tweeën te splitsen (stichting van de Nieuwe of
Sint-Catharinakerk). Deze eeuw is tevens voor Amsterdam de eeuw van de kloosterstichting
geweest (22 kloosters). De aarden omwalling met houten palissadering rondom
de stad werd in 1481 door een stenen muur vervangen; hiervan resten nog St.-Anthoniespoort
(Waag), Schreierstoren en Munttoren. Als handelsstad kende het middeleeuwse
Amsterdam geen scherpe klassetegenstellingen. In de 16de eeuw kwamen echter
reformatorische bewegingen de betrekkelijk rustige ontwikkeling van de dingen
verstoren, waardoor het stadsbestuur buiten de stad steun moest zoeken bij de
landsregering. Bij de nadering van de koninklijke troepen in 1567 weken de gereformeerden
uit en werd de stad door Alva bezet. Toen de krijgskans in 1572 keerde, begon
voor Amsterdam, dat de koning trouw bleef, de afsluiting, waaraan pas een einde
kwam door de Satisfactie van 8 febr. 1578, waarbij de stad zich met Holland
verzoende. Op 26 mei d.a.v. kwam het tot een revolutie, de Alteratie, waarbij
de oude regering alsmede de geestelijkheid uit de stad werd geleid, waarna de
drie stedelijke schutterijen een nieuwe regering kozen.
4.4
De Gouden Eeuw
De hernieuwde onderwerping van de Zuidelijke Nederlanden
aan het Spaanse gezag, die haar bezegeling vond in de verovering van Antwerpen
door Parma in 1585, betekende een nieuw keerpunt in de geschiedenis van Amsterdam.
Antwerpen was het voornaamste handelscentrum van West-Europa geweest. De verovering
van die stad, gevolgd door de sluiting van de Schelde door de geuzenvloot, deed
vele Zuid-Nederlandse kooplieden
de wijk nemen naar het noorden, met name naar Amsterdam. Iets later kwamen gevluchte
of verbannen Portugese joden zich daar vestigen, gevolgd door andere vreemdelingen.
Handelsrelaties en handelskennis dier vreemdelingen werkten de voorbeeldeloos
snelle expansie van de Amsterdamse handel aan het einde van de 16de en het begin
der 17de eeuw in de hand. De van oudsher belangrijke Oostzeehandel groeide als
nooit tevoren, de handel met Rusland werd de Engelsen ontnomen en de Straatvaart,
dwz. de handel op Italië en de Levant door de Straat van Gibraltar, nam een
aanvang. De walvisvangst bleef ook na de opheffing van de Noordse Compagnie
tot diep in de 18de eeuw van groot belang. Een consortium van Amsterdamse kooplieden
was het dat in 1595 Cornelis de Houtman als eerste naar Indië zond. Amsterdam
participeerde sinds de oprichting in 1602 voor ten minste de helft in de Verenigde
Oost-Indische Compagnie.
4.5
Verenigde Oost-Indische Compagnie
De enorme winsten leidden al spoedig tot de oprichting van een West-Indische
Compagnie, waarin Amsterdam evenveel invloed had. Met het ontstaan van de groothandel
hing de behoefte aan een goederenbeurs samen. Nadat tevoren de kooplieden in
de Warmoesstraat in de openlucht waren samengekomen, verkregen zij in 1611 hun
eerste beursgebouw, dat door Hendrick de Keyser over het Rokin bij de Dam was
gebouwd. Behalve goederen werden reeds in de aanvang van de 17de eeuw ter beurze
enkele effecten verhandeld, nl. aandelen van de Oost-Indische en West-Indische
Compagnie en obligatiën van Holland en van de Generaliteit. Ongeveer terzelfder
tijd was een niet minder gewichtige stedelijke handelsinstelling opgericht,
nl. de Wisselbank, die werd ondergebracht in de parterreverdieping van het raadhuis.
Opgericht in 1609 met het doel de verwarring in het muntwezen te bestrijden,
ontwikkelde deze instelling zich spoedig tot een girobank. De gegevens omtrent
de omzet van de Wisselbank bevestigen de conclusie die ook uit de cijfers van
de in- en uitvoerrechten, konvooien en licenten geheten, is te trekken, nl.
dat het jaar 1648 voor Amsterdam een economisch hoogtepunt is geweest en dat
na een periode van teruggang in ca. 1680 in sommige takken van handel, in het
bijzonder in de handel op West-Indië, in de edelmetaal- en in de graanhandel
opbloei en expansie zijn waar te nemen, die ook gedurende de eerste decennia
van de 18de eeuw nog voortduurden. Daarna liep de conjunctuur iets terug om
zich tot het einde van die eeuw op dat lagere niveau te handhaven. Ook de cijfers
van de jaarlijks te Amsterdam binnengelopen zeeschepen verlenen steun aan deze
conclusie. In 1662 vielen bijv. 2796 schepen de Amsterdamse haven binnen tegen
3861 in het jaar 1695 en 2184 schepen in 1747. De cijfers van de opbrengsten
van de belastingen op de handel, zoals de waagimpost e.d., die niet alleen de
buitenlandse handel overzee, doch ook de overlandse benevens de binnenlandse
handelsbeweging weerspiegelen, bewijzen echter dat de hernieuwde hoogconjunctuur
van het einde van de 17de eeuw niet de gehele bevolking ten goede kwam. Ook
de ongunstige cijfers over deze periode van Vondelingen, gevangenen en opgebrachte
bedelaars wijzen hierop, terwijl het volkomen ontbreken van elke economische
of sociale hulp voor de grote stroom immigranten het toenemen van de misdaden,
vooral tegen het vermogen, in de hand werkte, ondanks de wrede wijze van bestraffing.
4.6
De 18de eeuw
Met ruim 625 buitenlandse havens onderhield Amsterdam in de 18de eeuw nog handelsrelaties,
zodat het in de eerste helft dier eeuw nog steeds de voornaamste wereldmarkt
was. Meer en meer kwamen echter in die tijd de eigen handel en scheepvaart van
andere landen tot ontwikkeling. Bovendien breidde zich het directe verkeer tussen
de landen van oorsprong en van bestemming sterk uit, zodat er aan een stapelmarkt
als Amsterdam veel minder behoefte ging bestaan. Als centrum van de wereldhandel
was Amsterdam tevens een belangrijk financieel centrum geworden. Steeds was
hier geld beschikbaar voor binnen- en buitenland. De door sommigen al te gemakkelijk
verleende kredieten leidden in 1763 echter tot een beurscrisis. Tien jaar later
had de beurs een nieuwe crisis te doorstaan als gevolg van de haussespeculatie
in aandelen Engelse Oost-Indische Compagnie, zodat het stadsbestuur, om aan
de behoefte aan krediet tegemoet te komen, een Beleenkas oprichtte, die voorschotten
gaf. Toch hebben de eerste regeringsjaren van Willem V nog veel rijkdom en welvaart
aan Amsterdam gebracht. Pas de Vierde der Engels-Nederlandse
Oorlogen (1780-1784) heeft aan Amsterdam een onherstelbare slag toegebracht.
De langdurige afsluiting van de zee in de dagen van de Revolutie van 1795 en
van Napoleon heeft aan de oude Amsterdamse handel ten slotte de genadeslag gegeven
en het de leiding van de wereldhandel ontnomen. Al was Amsterdam in de eerste
plaats een handelsstad, het heeft gedurende de 17de en 18de eeuw ook een belangrijke
nijverheid binnen zijn muren gehuisvest (scheepsbouw, bierbrouwerij, katoendrukkerij,
boekdrukkerij, tabaksbewerking, diamantindustrie en suikerraffinaderij), maar
anders dan voor de handel was de 18de eeuw voor een deel dier industrie geenszins
meer een tijdperk van bloei. De lakenververij bijv. ging teniet, evenals de
luxebedrijven, hier gesticht door de Franse refugiés die na de herroeping van
het Edict van Nantes (1685) hierheen gekomen waren. In 1748 ontstond te Amsterdam
een oproer tegen de belastingpachters, waarna stadhouder prins Willem IV door
de Staten werd gemachtigd om burgemeesteren en vroedschappen aldaar door zijn
eigen aanhangers te vervangen (zie Doelistenbeweging, Pachtersoproer). Na zijn
dood kwamen zijn aristocratische en democratische tegenstanders (de patriotten)
weer aan de macht, totdat in 1787 na het incident te Goejanverwellesluis de
prinsgezinden weer het heft in handen kregen. In 1793 verklaarde Frankrijk echter
de oorlog aan de stadhouder en dus aan de Republiek, waarna in jan. 1795 de
Franse legers onder Pichegru over de grote rivieren trokken, ten gevolge waarvan
op 19 jan. te Amsterdam de democratische omwenteling werd geproclameerd die
een einde maakte aan de eeuwenoude regentenheerschappij en tevens aan de belangrijke
politieke invloed die Amsterdam in de Staten van Holland en daarmee in de Republiek
had bezeten.
4.7
De 19de eeuw
Ondanks de veranderingen in lands- en stadsbestuur gedurende de Bataafse Republiek
had eerst het koningschap van Lodewijk Napoleon voor Amsterdam belangrijke gevolgen.
Deze maakte de stad tot de hoofdstad van Nederland,
doch reeds in 1810 werd Nederland
bij Frankrijk ingelijfd en Amsterdam tot de derde stad van het keizerrijk geproclameerd.
Na de omwenteling van 1813 benoemde de soevereine vorst een gemeentebestuur,
bestaande uit 4 burgemeesters en 36 raden. In 1824 werd het enkelvoudige burgemeestersambt
ingevoerd. De voor het gehele rijk geldende gemeentewet van 1851 beheerst nog
steeds het gemeenteleven. Willem I en de landsregering hebben op allerlei wijzen
getracht de in de Franse tijd zwaar geteisterde stad te hulp te komen. Maar
pas omstreeks het midden van de 19de eeuw werd enig nieuw leven merkbaar en
na de opening van het Noordzeekanaal
in 1876 ving voor de stad een tijdperk van herleving aan. De opening van het
Merwedekanaal in 1892 deed het transitoverkeer sterk toenemen. Langzamerhand
begon nu de toestand zo te verbeteren dat in de jaarverslagen van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken sedert 1898 van voorspoed werd gesproken ten gevolge
van de opbloei van het achterland. Daardoor nam ook de bevolking wederom toe.
In 1840 en volgende jaren werden de 17de-eeuwse wallen en poorten geslecht en
begon de uitlegging buiten de oude singelgracht. Alles wat toen geschiedde,
werd aan het inzicht van de eigenbouwers overgelaten.
4.8
De 20ste eeuw tot na de Tweede Wereldoorlog
Eerst in de 20ste eeuw ging de overheid de leiding van de bouwactiviteiten in
handen nemen, toen het plan-Berlage voor de uitbreiding Zuid werd aangenomen.
Zwaar werd Amsterdam getroffen door de economische crisis van de jaren dertig.
Nadat het economisch herstel nog maar nauwelijks op gang was gekomen, vielen
de Duitse troepen Nederland binnen
en bezetten op 15 mei 1940 de hoofdstad. Toen de Duitse furie zich aan haar
joodse medeburgers vergreep, beantwoordde de burgerij deze schanddaad met een
spontane staking (zie Februaristaking, 25 febr. 1941). Na Dolle Dinsdag (5 sept.
1944), toen men de bevrijding nabij dacht, werd de stad (en daarbij het gehele
westen des lands) als represaille voor de door de regering te Londen op 17 sept.
1944 gelaste spoorwegstaking aan de hongersnood prijsgegeven. Eerst op 8 mei
1945 trokken de eerste Canadese bevrijders de stad binnen. Voor zijn houding
tijdens de Tweede Wereldoorlog ontving Amsterdam als toevoeging aan zijn wapen
de woorden: 'Heldhaftig, Vastberaden, Barmhartig'.
4.9
De ontwikkelingen na 1945
Tot de belangrijkste naoorlogse gebeurtenissen op economisch gebied behoren
de totstandkoming van het Amsterdam-Rijnkanaal (1952), de Coentunnel (1966)
en de IJtunnel (1968), alsmede de aanzienlijke havenuitbreiding. Amsterdam kwam
herhaaldelijk in conflict met de rijksoverheid, met name inzake de gemeentefinanciën
en de Bijlmermeer, welk gebied ten slotte in 1966 tijdelijk bij Amsterdam werd
gevoegd ter bebouwing. Aan een periode van betrekkelijke rust op maatschappelijk
en politiek terrein kwam in de jaren zestig een einde. In Amsterdam ontstond
Provo, die via deels in nieuwe vorm gegoten, 'speelse' demonstraties en happenings
een combinatie van politieke, anarchistisch getinte denkbeelden en pragmatische
ideeën ten behoeve van de leefbaarheid van de stad uitdroeg. Mede door een nu
eens weifelend dan weer hardhandig politieoptreden ontstond een gezagscrisis
met hoogtepunten in 1966 (huwelijkssluiting van prinses Beatrix en prins Claus,
10 maart; oproer naar aanleiding van een sociaal conflict onder bouwvakarbeiders,
13 en 14 juni). De crisis leidde tot het ontslag van de burgemeester en de hoofdcommissaris
van politie. Amsterdam bleef in de volgende jaren een centrum van actie van
diverse naar maatschappijvernieuwing strevende groepen, zoals studenten, kunstenaars,
jonge vrouwen. Het algemene politieke klimaat en het tolerante leefpatroon bezorgden
Amsterdam internationale faam als centrum van jeugdtoerisme. De uit Provo voortgekomen
Kabouterpartij die in 1970 vijf zetels in de Gemeenteraad veroverde, verdween
in 1974 van het toneel. In 1978 besloot de gemeenteraad tot een ingrijpende
bestuurlijke reorganisatie, de Binnen Gemeentelijke Decentralisatie. De stad
wordt opgedeeld in 16 stadsdelen met een eigen bestuur, een eigen ambtelijk
apparaat en eigen financiën. Alleen het centrum van de stad, het gebied binnen
de Singelgracht, blijft rechtstreeks onder het bestuur van de gemeenteraad.
In 1981 zijn in de stadsdelen Noord en Osdorp de eerste stadsdeelraden gekozen.
In 1990 volgden de laatste tien. De gemeenteraad van Amsterdam oefent sindsdien
alleen nog de grote stedelijke taken uit. De deelraden nemen de dagelijkse bestuurlijke
zaken voor hun rekening.
Amsterdamse gracht.
Sedert de jaren zeventig kreeg ook Amsterdam met maatschappelijke verschijnselen te maken die het stadsbestuur voor grote problemen stelde en zowel in binnenlandse als buitenlandse media veel aandacht trokken en de stad een negatieve reputatie bezorgden. Het beleid van het stadsbestuur met betrekking tot de snelle toename van de handel en het gebruik van verdovende middelen kenmerkte zich door een genuanceerde aanpak (verbod en bestrijding van de handel in harddrugs, geen vervolging voor bezit van softdrugs voor eigen gebruik, hulpverlening aan verslaafden, o.a. door het verschaffen van methadon, en de mogelijkheid tot het inruilen van gebruikte naalden), die zowel op kritiek als waardering kon rekenen. Veel kritiek kreeg de gemeente van bewoners van bepaalde delen van de oude binnenstad die het stadsbestuur een te toegeeflijke houding tegenover de verslaafden verweten en het verantwoordelijk stelden voor de drastische toename van de criminaliteit (winkeldiefstallen en berovingen) en de verloedering (o.a. door de heroïneprostitutie) van hun woongebied. Veel onrust en grote materiële schade waren het gevolg van enkele spectaculaire ontruimingsacties door de politie, vaak versterkt met eenheden van de Mobiele Eenheid, van gekraakte panden in de binnenstad en oud-Zuid. De gewelddadige ontruiming van een pand in de Jan Luyckenstraat in 1982 en de daarop volgende rellen noodzaakten het stadsbestuur zelfs een semi-noodtoestand uit te roepen. De politie werd eind jaren zeventig, begin jaren tachtig meer en meer het onderwerp van kritiek, o.a. naar aanleiding van enkele omkopingsaffaires en het optreden tegen de krakers, wat tot grote frustratie binnen het corps en vertrek van personeel naar andere gemeenten leidde. Het vertrouwen tussen corpsleiding en gemeentebestuur daalde tot een dieptepunt en werd pas in de tweede helft van de jaren tachtig hersteld, toen door de landelijke overheid meer geld beschikbaar werd gesteld voor de uitbreiding van het corps. In de jaren zeventig en begin jaren tachtig liep de werkgelegenheid o.a. door het stilleggen van een aantal traditionele industriële activiteiten (bijv. scheepsbouw) en het vertrek van talloze bedrijven uit de binnenstad naar randgemeenten verder terug. Hierdoor en door het bewust gestimuleerde vertrek van economisch actieve burgers naar de overloopgemeenten in Noord-Holland dreigde een in sociaal opzicht onaanvaardbare situatie (een relatief groot aantal werklozen en ouderen) te ontstaan, die vooral in de oudere volkswijken, waar zich veel allochtonen vestigden, tot spanningen leidde. In de tweede helft van de jaren tachtig kwam een wending ten goede. De in de jaren zeventig in gang gezette grootscheepse stadsvernieuwing, zowel in de oude binnenstad als in de 19de-eeuwse wijken en de nieuwbouw in Zuid-Oost, Noord en West deed de animo om de stad te verlaten, afnemen. De werkgelegenheid, voornamelijk in de dienstverlenende sector, nam, mede als gevolg van het economische herstel en een gericht vestigingsbeleid van de gemeente, toe en leidde tot de komst van goed opgeleide, veelal jonge werknemers. Het stadsbestuur nam vanaf medio de jaren tachtig enkele initiatieven om deze beroepsgroep blijvend voor de stad te behouden, o.a. door het bevorderen van de bouw van koopwoningen. Ook anderszins nam het stadsbestuur initiatieven om het negatieve imago van de stad te verbeteren. Een grootscheeps opgezette campagne om de Olympische Spelen in 1992 in Amsterdam te laten houden, had echter geen succes. In 1975 vierde de stad haar 700-jarig bestaan.
Heeft u nog meer informatie toe te voegen? Klik hier.